Miep Kalkman - Het Joodse ziekenhuis
In een ander oorlogsjaar - in ieder geval voor 1943 - wandelde ik als kind samen met mijn vader, vanuit het westen van Schiedam naar het centrum. "Naar de stad" zoals men dat noemde. Mijn vader moest een pakje afgeven bij kennissen op de Rotterdamsedijk. Deze mensen woonden boven de manufacturenzaak van De Graaf Van Loon. Op het adres aangekomen bleken deze mensen niet thuis te zijn. Mijn vader besloot toen bij de buren aan te bellen om het pakje af te geven. Bij de buren werd de deur opengedaan door mevrouw Groen. Zij vroeg ons binnen te komen, hetgeen wij niet wilden. Na enig aandringen van haar kant (zij wilde nl. iets met mijn vader bespreken), gingen wij toch naar binnen. Mevrouw Groen vertelde mijn vader haar problemen. Alhoewel ik veel van het gesprek heb onthouden, is mij later door aanvullende informatie van mijn ouders alles nog duidelijker geworden. Hoe het ook zij, dit is wat ik mij herinner.
Mevrouw Groen, een joodse vrouw, vertelde mijn vader dat zij en haar man bang waren ooit
eens door de Duitsers te worden opgepakt. Zij waren inmiddels bezig kleding en huisraad
onder te brengen bij vrienden en bekenden. Het meubilair ging stuk voor stuk weg en wel 's
avonds. Zo wilden zij verhinderen dat er iemand argwaan zou krijgen dat ze wilden gaan
verdwijnen. Ze hadden al een ander adres, zomede een vluchtroute geregeld via bekenden.
Het organiseren van e.e.a. zomede het leeghalen van het huis nam. erg veel tijd in beslag en ze
werden steeds angstiger. Mijn vader zei haar dat hij zou proberen bij een bekende distillateur
wat opslagruimte te versieren en dat hij haar zou helpen met vervoer. Hij zou niet zo snel
argwaan wekken. Mijn vader zou ook nagaan waar mevrouw Groen zo lang kon wonen,
alvorens zij naar het adres kon vertrekken dat zij en haar man hadden geregeld. De heer
Groen zou alleen - en eerder verdwijnen - dit was zo geregeld omdat in die tijd de joodse
mannen eerst werden weggehaald. Hij had zijn geld in bewaring gegeven aan een bekende
Schiedammer, die indertijd in de B.K.laan woonde. Enfin, na een lang en intensief gesprek
tussen mevrouw Groen en mijn vader wandelden wij weer naar huis. Mijn vader drukte mij
op het hart tegen niemand iets te zeggen. Nu dat hoefde hij mij niet te vertellen. Alhoewel ik
ongeveer negen jaar oud was in die tijd, was ik al erg bang door alles wat wij al hadden
meegemaakt (en waarover ik zal schrijven in andere verhalen). Thuisgekomen, werd alles aan
mijn moeder verteld en mijn ouders bespraken hoe erg het allemaal wel niet was. Wat er
hiema bij ons thuis allemaal werd geregeld weet ik niet precies meer, wel weet ik dat de
naam Groen bij ons thuis veel werd gehoord. Mijn vader is diverse malen bij die mensen thuis
geweest om "iets te regelen". Voor zover ik weet, gold zijn steun alleen voor mevrouw, omdat
haar man inmiddels had weten weg te komen. Mevrouw Groen bleef wat langer thuis om
e.e.a. afte handelen en ook omdat zij veel ziek was.
Mijn ouders hadden erg met haar te doen en zij nodigden haar op een dag bij ons thuis uit. Ik
zie haar nog vanaf de B.K.laan de Vlaardingerdijk oplopen. Het was een prachtige zonnige
zomerdag. Zij droeg een open zomerjurk met een V.hals. Om haar hals droeg zij een zilveren
kettinkje met daaraan een donkerrood steentje - een robijn. De zon scheen heel mooi op dat
steentje, doch als schreeuwend contrast daarnaast zag ik die lelijke gele Jodenster. Altijd als
ik aan haar denk, kan ik mij haar gezicht nog vaag herinneren, maar die gele ster en die robijn
om haar hals zie ik nog altijd voor me. Het was zo'n mooie dag dat wij besloten om na het
eten wat te gaan wandelen, inclusief mevrouw Groen, mijn moeder en wij (2 kinderen van 6
en 9 jaar). Wij gingen wel naar een stille plaats, want je wist maar nooit als je Duitsers tegen
zou komen, wat er kon gebeuren. De Vlaardingerdijk was in die tijd nog heel landelijk en we
staken de weg over om op de Algemene Begraafplaats in de lanen tussen de graven te gaan
wandelen. Ik had een beklemd gevoel en liep steeds om te kijken. Wij hadden nl. buren - de goede niet te na gesproken - die je niet kon vertrouwen.
Later op de dag ging onze gast weer naar huis. Ik hoorde mijn ouders praten of zij haar in die
week niet zouden halen en zo lang bij ons in de badkamer onderbrengen. (daar was nog
ruimte). Er was echter een groot probleem als ze bij ons zou komen. Op de Vlaardingerdijk
en omgeving (in de buurt van Wilton) werd er nogal eens gebombardeerd. Er waren al heel
wat bommen - bestemd voor Wilton - op woonhuizen neergekomen. Doden en gewonden
vielen te betreuren. Er was vaak luchtalarm. Iedere keer als het zogenaamde kleine alarm
ging, vluchtten mijn moeder, mijn zusje en ik het huis uit. Hardlopend naar het centrum van
Schiedam als we dat nog konden halen en zo niet belandden we meestal in de schuilkelder
aan de Rembrandtlaan. (Mijn moeder bad dan altijd tot de H. Liduina van Schiedam.) Wat
gebeurde er, als we weer wilden vluchten, of ons huis zou worden getroffen? Mevrouw Groen
zou ook bang zijn en met ons mee willen vluchten. Zoals hiervoor al gezegd sommige buren
waren niet te vertrouwen. Wat zou er gebeuren als men haar zou zien? Ik weet nog dat het
onderwerp i.c.. mevrouw Groen in de badkamer, diverse malen ter sprake werd gebracht en
ook werd gevraagd of wij konden zwijgen. Dat was een tweede hindernis, mijn zusje was nog
erg klein en alhoewel ik alles al besefte en bang was, kwam er toch het probleem bij als wij
kinderen binnen haalden en onze mond voorbij zouden praten. Het was een dilemma waar
mijn ouders niet uitkwamen. Mijn vader is ook nog op de fiets naar Kethel geweest om bij
een boer, die heel ver achter de Poldervaart woonde, te vragen om onderdak. Deze man had
echter al veel onderduikers, doch wist nog wel een adres op de Overschieseweg. Daar zou
mijn vader in die week nog heen gaan. Inmiddels was een deel van de huisraad van de familie
Groen op diverse adressen. ondergebracht. Het meeste bij die distillateur, die veel opslagruim
te had. Bij ons thuis stond dan nog een tuinstel, 2 stoelen en een tafel, en het complete
glasservies. (Later is dit servies op een zondag in maart 1943 door een heel zwaar bombarde
ment gebroken, tezamen met het servies en glaswerk van mijn ouders. Er zijn echter 2
limonadeglazen van mevrouw Groen gespaard gebleven en die heb ik nog altijd.) Wij - als kinderen - mochten nooit aan het tuinstel komen. 'Dat moeten we netjes houden,
voor als mevrouw Groen terugkomt" zei mijn moeder altijd. Toch speelden wij wel eens als
mijn moeder er geen erg in had stiekem met die mooie glimmende tafel. Nog weer later hebben wij deze spullen - tezamen met andere zaken, die t.b.v. weer andere
mensen in ons huis waren verstopt, naar een oom van ons gebracht, omdat ons huis door een
bombardement was beschadigd en iedereen zo naar binnen kon, maar ook omdat we een
huiszoeking hadden gehad, waarover later.
Op een dag, tenvijl het onderduikprobleem nog steeds werd besproken, kwam mijn vader
thuis en zei dat mevrouw Groen in het ziekenhuis was opgenomen. Zij was al veel ziek
geweest en nu moest haar galblaas worden verwijderd. (In die tijd geen kleinigheidje). Zij zou
een aantal weken in het ziekenhuis moeten blijven. Mijn vader had met de dokter gesproken.
Nu, dat was prettig geregeld. Mevrouw Groen zou minstens 3 weken in het ziekenhuis
worden verpleegd en in die tijd kon er dan voor een ander verblijfadres worden gezorgd. "Een geluk bij een ongeluk" zei mijn vader nog. ''In het ziekenhuis ben je voorlopig veilig". In
ieder geval zou mevrouw Groen niet meer terugkeren naar haar eigen huis. Mijn moeder nam
zich voor om mevrouw Groen in het ziekenhuis te gaan bezoeken. Dat was echter niet meer
nodig. Kort daarna kwam mijn vader thuis met een vertrokken gezicht en zei met veel
kwaadheid in zijn stem, dat de Duitsers 's nachts tijdens een razzia alle zieke joodse mensen
uit het ziekenhuis hadden weggehaald. Mijn vader had de dokter nog gesproken Ik ben diens naam vergeten, die zich met hand en tand had verzet en toen dit niet lukte, had geprobeerd
om tenminste de ernstig zieken zo lang te laten liggen en toen dat ook niet lukte om dan een
zeer ernstige patient met rust te laten. Het mocht echter niet baten en de arme mensen werden
in overvalwagens weggevoerd.
Wij waren allemaal heel bedroefd en ik weet nog dat er in Schiedam schande over werd
gesproken. Maar wat kon men doen? Na informatie kwam mijn vader er achter dat de mensen
waren vervoerd naar het Joodse Ziekenhuis aan de Schietbaanlaan te Rotterdam, alwaar zij
verder zouden worden verpleegd. Wel vreselijk, vonden mijn ouders, maar de mensen lagen
toch nog in een ziekenhuis en hoefden gelukkig niet naar Duitsland om te gaan werken in een
kamp (dat werd in het begin nog gedacht). Mijn moeder besloot om mevrouw Groen daar in
dat ziekenhuis te gaan bezoeken. De patienten waren uit het ziekenhuis in Schiedam gehaald
en hadden geen kleding of wat dan ook mee kunnen nemen. Op een woensdagmiddag - toen
wij kinderen vrij van school hadden - gingen wij naar het Joodse Ziekenhuis. Mijn moeder
had een tas met nachtgoed en verschoningen bij zich, zomede wat lekkernijen.
Op de Rotterdamsedijk namen wij de tram naar Rotterdam. Wij stapten uit bij de Mathenesserlaan en gingen toen linksaf en zo verder. Wij kwamen in de Schietbaanlaan voor een poort.
Daar stonden 2 Duitsers voor met een geweer op hun schouders. Mijn moeder moest haar
persoonsbewijs tonen en vertellen wat zij kwam doen. De Duitsers vroegen of zij gek was of
zoiets, maar we mochten toch door. Toen kwamen we op een klein binnenplaatsje en ook
daar weer Duitsers met geweren. Binnen in de gang was weer een loket en overal controle. Ik
had het gewoon niet meer. Toen gingen we naar binnen. Wat ik daar zag in die zaal was
gewoon een nachtmerrie. Dit had niets met een gewoon ziekenhuis te maken. De bedden, het
waren eigenlijk een soort bakken, stonden dicht tegen elkaar aangeschoven. Daarin lagen de
ergste zieken. Verder liepen er veel patienten zo maar rond of zaten op de grond. Allemaal in
nachtgoed. Het was een gekrioel van mensen. Veel te veel voor die kleine ruimte. Ik weet het
nog precies. Links achterin lag mevrouw Groen. Zij wist niet wat ze zag toen we binnen
kwamen en ze begon te huilen. Zij lag daar in een bak en droeg een glimmend blauwe
nachtjapon met daarboven dat robijnrode kettinkje. "Gelukkig geen ster te zien", dacht ik nog.
In het bed tegen het hare aangeschoven lagen jonge vrouwen, en weer daarnaast een klein
meisje. Ze vertelde dat ze drie jaar was en Miepje heette. Zij had haar haar heel kort geknipt,
een soort jongenskopje. De vrouw naast haar verzorgde het zieke kind, die het zonder haar
ouders moest stellen. Ik durfde haast niet om me heen te kijken. Er lagen nog meer kinderen
tussen de oude mensen in. Ik vond het zo verschrikkelijk, vooral dat kleine meisje had ik zo
wel mee naar huis willen nemen. Maar hoe? Mevrouw Groen was heel blij met de kleding en
de snoepjes die mijn moeder bracht. Toen mijn moeder echter zag dat andere mensen, maar
vooral dat kleine meisje, ook niets hadden, beloofde ze gauw terug te komen. "Vooral zeep"
zei mevrouw Groen, dat hadden ze niet. Zij was zo blij dat wij iets voor haar wilden doen, dat
zij mijn moeder het kettinkje met het robijntje wilde geven. Die wilde het echter niet
aannemen. Terwijl de twee vrouwen praatten, stonden mijn zusje en ik nog wat rond te kijken
en ik voelde me gewoon ziek. Ik zag vrouwen - zelfs patiënten in nachtgoed - een nog zieker
iemand op een ondersteek helpen. Ook zag ik een man in pyjama, die volgens mevrouw Groen
een dokter was, een andere patiënt verzorgen. Verder keek ik maar steeds naar dat kleine '
meisje en ik voelde me nog schuldig ook.
Later moesten wij allebei - mijn zusje en ik - mevrouw Groen en de vrouw die naast haar lag
een hand geven en daar gingen we weer, tussen de mensen door, langs de schildwachten, naar
buiten. Wat was ik opgelucht toen ik er uit was. 's Avonds kon ik niet slapen van de spanning.
E n mijn ouders besloten dat de kinderen niet meer mee mochten naar het Joodse Ziekenhuis.
Mijn moeder is hierna nog alleen naar het ziekenhuis geweest. Zij dacht dat nu alles beter
georganiseerd zou zijn en dat er voorzieningen zouden zijn getroffen (dat hadden de Duitsers
nl. beloofd). Nu toen ze daar eenmaal weer binnen was, bleek alles nog erger te zijn dan de
eerste keer. Er waren veel mensen uit Rotterdamse ziekenhuizen bijgekomen. Mijn moeder
vertelde nog dat er in het bed(bak) tegenover mevrouw Groen een miljonairsvrouw lag van
een bekende Rotterdamse zakenfamilie (de naam ben ik vergeten). De vrouw had geprobeerd,
door haar vele geld, aan te bieden, of er iemand was, die haar er uit kon halen of tenminste
voor voedsel of kleding te zorgen. De vrouw klampte ook mijn moeder aan, die zich geen
raad wist. Wat kon zij doen? Ik weet nog dat toen ik het hoorde, vroeg wat een miljonair was,
want dat wist ik toen nog niet. Het was bijna niet voor te stellen. Zo rijk en toch gevangen. Na
die keer, dat mijn moeder terug kwam, had zij het kettinkje met het robijntje toch bij zich.
''Mevrouw Groen drong zo aan" zei mijn moeder. Ik vond het erg.
Enkele dagen later ging mijn moeder weer op weg. Ditmaal met kinderkleding van ons en wat
speelgoed. Zij kwam echter voor een gesloten poort, want de nacht ervoor waren alle joden
weggevoerd. Mijn moeder kwam kapot weer thuis. Wanneer de mensen zijn weggevoerd en
waarheen, is mij niet bekend, maar is wellicht uit archiefmateriaal en of historische documenten te achterhalen. Wel weet ik dat wij thuis tot op heden over deze gebeurtenissen (en
andere) zijn blijven praten en pas later realiseerden mijn ouders zich dat ze bij een razzia en
dat ziekenhuis wellicht ook opgepakt hadden kunnen worden.
Verder weet ik nog dat wij na de oorlog de lijsten van het Rode Kruis lazen om te zien wat er
met de familie Groen was gebeurd. Wij hebben vernomen dat zij zijn omgebracht. De heer
Groen zou indertijd zelfs zijn verraden. Meer weet ik er niet van. Thuis bewaar ik nog altijd dat robijntje in een doosje, hetwelk ik van mijn moeder heb
gekregen.