Het drama van Loods 24, Coby Frank
Door Coby Frank
1940 - Rotterdam werd meedogenloos gebombardeerd. Een vuurstorm, door fosforbommen veroorzaakt, verwoestte woonwijken in en om het centrum. Er waren enige duizenden slachtoffers, verpletterd onder het puin van hun huis, door vuur en rook verbrand, gestikt. Heinz Roth, manager in een metaalbedrijf aan de Ceintuurbaan, vertelde mij enige weken later, gekleed in S.A.-officiers uniform: ''Wij Duitsers in Nederland ontvingen tevoren de waarschuwing de binnenstad te verlaten. Deze werd eveneens aan de belangrijkste leden van de N.S.B. doorgegeven. Men moest leren dat er met ons niet te spotten valt. Ik zeg u, ook de joden hebben niets van ons te vrezen zolang zij zich niet misdragen; ons hun volle medewerking verlenen; de verordeningen opvolgen. Tegenstanders sturen we naar het K.Z.-Lager Dachau. Vertelt u dat maar aan uw rasgenoten." Tot in 1941 gedroegen de Duitse uniformdragers zich correct.
Het straatmarcheren, liederen zingen en intimideren liet men over aan de zwart geüniformeerde W.A.
Binnenskamers werden voorbereidingen getroffen Rotterdam "Judenfrei" te maken. Nazi-autoriteiten overlegden met tegenstribbelende en welwillende Rotterdamse gezagsdragers. De Gestapo nam contact op met het Haagseveer.
Ter gewenning van de burgers besloot men tot een stap-voor-stap procedure.
Toen begon de stroom van anti-joodse maatregelen. Niet in een keer. Dat kon tot algemene verontwaardiging en rellen leiden. De Duitsers hadden ervaring in eigen land en in reeds eerder door hen bezette gebieden. Ze wisten, dat antisemitisme de Nederlander niet ligt. Hen moest kalmpjes worden bijgebracht dat joden een uitzonderlijke groep in de samenleving vormen. Het bleek een onbegonnen taakstelling. Niettemin, de besluiten van de Wannsee-coferentie moesten worden uitgevoerd, met elan maar voorlopig voorzichtig, aftastend.
Elke Nederlander werd verplicht een persoonsbewijs op zak te dragen.
De joden kregen er het J - stempel op. Ze mochten geen parken en plantsoenen meer betreden. Toegang tot bioscopen, theaters, cafés werd hen verboden. Onderwijskrachten, van lagere school tot universiteit, werden ontslagen. Evenzo journalisten en krantenredakteuren. Joodse artsen mochten uitsluitend joden behandelen. Musici werden op straat gezet. Vakbondsbestuurders werd hun taak ontzegd. Nederlandse nazi's en sympathisanten werden als beheerders aangesteld in joodse bedrijven. De kasontvangsten moesten aan hen worden afgedragen... en werden prompt ten eigen bate gebruikt. Bedrijfsaandelen moesten bij Lipmann & Rosenthal in Amsterdam worden ingeleverd. Het inkomen van joodse gezinnen daalde van miniem tot nihil. Koopuren werden ingesteld voor bezoek aan levensmiddelen- zaken; laat in de middag als de voorraden waren geslonken, in die periode werd het verplicht zichtbaar dragen van de gele ster afgedwongen.
Voor Duitsers, hun handlangers en de gewone burger moest iedereen van joodse afkomst herkenbaar worden. Het was een eerste vorm van vogelvrijverklaring. De meeste Rotterdammers werden zo voor het eerst geconfronteerd met wat hun joodse vrienden en stadsgenoten werd aangedaan. In plaats van sympathie onder de bevolking, zoals in eigen land en Polen, werd de Nederlandse burgerij met recht verontwaardigd, woedend. Laat, zeer laat rees het besef, dat de joden het grootste onheil boven het hoofd hing. Christelijken en humanisten, het ondergrondse verzet, begonnen met hulp te verlenen bij het zoeken naar onderduikadressen.
Min of meer gelijktijdig werden aan de geregistreerde joden de eerste oproepen uitgereikt zich te melden voor arbeid in Duitse kampen. Men zou hard moeten aanpakken, maar het leven liep geen gevaar. Geen gehoor geven aan de oproep zou worden bestraft met concentratiekamp.
Het aanmeldpunt werd "Loods 24" aan het Entrepot, de huidige Kop van Zuid.
Een afgelegen terrein achter een muur aan een binnenhaven. Er lagen spoorrails. Er stond een wachtende trein in de schemer van de 30e juli 1942, datum van het eerste transport naar de dood.
Ze kwamen, het joodse proletariaat uit de Helmersstraat, Ammanstraat. Eerst druppelsgewijs. Gezinnen met kinderen, met manden, koffers, speelgoed voor de kleuters. Daarna begon de toestroming, over de straatkeien naar de loods. 1120 In totaal van de 2000, die opgeroepen waren. 880 hadden geen gehoor gegeven. Daar stonden de Duitse militairen, rustig, met de vuurwapens over de schouder. Gelaten stonden de slachtoffers te wachten. Mannen spraken met gedempte stem. Vrouwen wiegden de baby's in hun arm. Oudere jongens speelden met knikkers, de meisjes lieten elkaar hun poppen bewonderen. Met een ander deelde ik minieme voedselpakketjes uit, twijfelachtig gedekt door een vrijstelling.
Het werd donker. De schelle lichten gingen aan. Beschenen het midden van de loods. De soldaten op de donkere achtergrond. Toen het gepiep van remmen. Een auto stopte bij de open deuren. De Gestapo-chef Simon steeg uit, vergezeld van twee SS-officieren. Ze traden binnen. Luide bevelen aan de soldaten. Die dreven de mensen bijeen onder het felle licht. Kinderen zochten hun ouders. Die riepen hun namen. Er werd met geweerkolven geslagen, getrapt. Het moest snel gaan. Jonge joodse mannen gebruikten hun vuisten tegen de drijvers. Een vrouw met vrijstelling protesteerde bij Sturmführer Simon. Ze sloeg hem. Hij verscheurde het papier, greep de lange haren en smeet de vrouw tussen de vechtende menigte. Een pandemonium was losgebroken, men werd letterlijk de loods uitgetrapt en naar de wagons gedrukt.
Weggedoken met mijn metgezel in een donkere hoek en daarna op een ladderhoge vlonder in het stro verborgen, verstomden alle geluiden. De auto met de SS-ers hoorde ik nog wegrijden. De trein niet. Buiten bleven twee schildwachten achter. Later nog een. Veel later verdween deze ook.... Pas bij het ochtendgloren konden we uit Loods 24 ontsnappen en ons mengen onder de Rotterdamse arbeiders, die lopend en fietsend langs de Maaskant naar hun dagelijks werk gingen.
Bij het tweede transport kwamen 800 van de opgeroepen 2000 joden naar de loods; bij het derde nog slechts 520. Het merendeel bleef thuis en werd in verloop van tijd door Duitse en Rotterdamse politie ter plaatse opgehaald. Het later vertelde sprookje, dat de joden zich als lammeren hadden laten wegvoeren, klopte niet. Er volgden nog 5 deportaties uit Loods 24.
Intussen kwamen. hoewel te weinig. steeds meer mensen in de periferie van Rotterdam een kamer in hun woning aanbieden aan onderduikers. Ongeloof in de plaatsvindende volkerenmoord zowel als gebrek aan organisatie, leiding en begrijpelijke angst voor eigen gezin leiden tot het joodse drama van de laatste bezettingsjaren. Door radeloosheid en gebrek aan voedselbonnen hebben sommige joden zich later in uiterste nood bij de politie gemeld. Dan was er de vrees zich op straat te vertonen, in huis geluid te maken, de speurende premiejagers, het verraad van rassenwaanzinnigen, de razzia's.
Het zijn allemaal menselijke en onmenselijke overwegingen die de oorzaak waren dat 90 % van de joods Rotterdamse bevolking in de vernietigingskampen het leven liet; er na de bevrijding circa 10 % overlevenden zijn.
De rol, die de havenopslagloods 24 in de geschiedenis van Rotterdam heeft gespeeld zal passend worden herdacht, onder meer in de vorm van twee plantsoenen en straatnamen op de plaats waar deze stond. dit als onderdeel van de bouwplannen van de Kop van Zuid.
Niet slechts het herdenken van het verleden is hiertoe de aanleiding. Mensen van deze tijd weten, dat de adder van de rassenwaan opnieuw de kop heeft opgestoken. Weer worden mensen gemolesteerd, gebouwen in brand gestoken. Men beledigt hen, omdat zij hun huidskleur, tongval en cultuur uit hun geboorteland meebrachten. Ook de antisemieten zwaaien weer met hun vlaggen, besmeuren de openbare gebouwen met hakenkruisembleem.
Het toekomstige plantsoen en Plein Loods 24 zullen in het raam staan van de verbondenheid van de gehele Rotterdamse bevolking met alle stadsbewoners, die wegens geloof, huidskleur of afkomst worden gediscrimineerd. Nu wij aan de hand van historie en ervaring weten waarheen groepsvervolging uiteindelijk leidt willen wij ervoor waken, dat deze weerzinwekkende vorm van criminaliteit opnieuw een kans krijgt.