Verborgen oorlogsleed
Ik was zeven toen mijn vader me vertelde dat zijn moeder, mijn oma Sara, die ik nooit heb gekend, Joods was. Toen ik ouder was, vertelde mijn vader me meer over mijn Joodse familie. Mijn oma was tijdens de oorlog met een niet-Joodse man getrouwd en daardoor veilig. Voor oma´s zus Lena gold hetzelfde. Oma´s moeder was lang voor de oorlog al overleden. Haar vader stierf in 1946. Volgens mijn vader was er verder geen familie. Hij verzekerde mij dat er tijdens de oorlog geen familieleden waren omgekomen. Dat dit een leugentje om bestwil was, daar kwam ik pas veel later achter.
Mijn vader, enig kind, drie jaar voor de oorlog geboren, verloor bij het bombardement van Rotterdam zijn huis. Het gezin woonde toen even in Den Haag, maar keerde al snel terug naar de havenstad. Hoewel mijn vader als half-Jood veilig leek voor de Duitsers, was dit in de praktijk anders. Mijn opa was namelijk niet de vader van mijn vader. Wie dat wel was, was op papier onbekend.
Mijn oma lag in scheiding toen ze mijn opa ontmoette. Nog voordat mijn grootouders trouwden, werd mijn vader geboren. Hij kreeg de achternaam van zijn moeder, Hertog. Mijn vader heeft me nooit verteld waarom dat was. Pas nadat mijn vader overleed, kwam ik te weten dat zijn vader hem niet had erkend.
Dat bij de burgerlijke stand niet vermeld stond wie de vader van mijn vader was, zorgde tijdens de oorlog voor een probleem: de Duitsers beschouwden iemand als Jood als minimaal drie van zijn vier grootouders Joods waren. Mijn vader bevond zich dus in een grijs gebied. Zijn ouders lieten hem daarom onderduiken. Mijn opa bracht mijn vader op een fiets met houten banden naar een boerderij in Drenthe. Wat moet het mijn grootouders pijn hebben gedaan om hun kind voor onbepaalde tijd aan vreemden uit handen te geven zonder dat ze wisten of ze hem ooit terug zouden zien. En hoe traumatisch moet dit voor mijn vader zijn geweest.
Mijn oma dook zelf ook onder. Dit deed zij samen met haar zus Lena. Mijn opa bleef alleen achter. Maar niet voor lang. Hij moest werken in Duitsland. Tot twee keer toe wist hij uit het werkkamp te ontsnappen en liep hij terug naar huis.
In 2010, vlak voordat mijn vader overleed, vond ik een familieportret. Op die foto stonden mijn grootouders, mijn vader en drie oudere kinderen. Wie waren die kinderen, mijn vader was toch enig kind? Toen ik mijn vader hiermee confronteerde, vertelde hij me dat hij twee halfzussen en een halfbroer had uit oma´s eerste huwelijk. Zij waren half-Joods en daardoor overleefden zij de oorlog. Ik vroeg me af of er nog meer familie was waarvan ik het bestaan niet wist.
De grootouders van Jose Hertog, haar vader (midden), zijn halfbroer en zijn twee halfzussen
Ik kwam in contact met Helen Geul, de dochter van één van de halfzussen. Samen met haar begon ik een zoektocht. Wat wij daarbij tegenkwamen, heeft mij meerdere malen van mijn stuk gebracht. Natuurlijk wist ik dat de Joden onmenselijk leed was aangedaan, maar als het opeens je eigen familie betreft, dan komt het onaangenaam dichtbij.
Overgrootvader Jacob en zijn broer Nathan
Het eerste wat mijn nicht en ik ontdekten was dat mijn oma, net als mijn vader, twee halfzussen en een halfbroer had van wie wij het bestaan niet wisten. Mijn overgrootvader Jacob trouwde na de dood van mijn overgrootmoeder met zijn niet-Joodse huishoudster. Zij kregen drie kinderen. Ook zij overleefden de oorlog omdat ze half-Joods waren. Jacob bleef uit de gevarenzone door zijn huwelijk en het feit dat hij half-Joodse kinderen had. In principe spaarden de Duitsers Joden die een half-arisch kind hadden.
Jacob had een broer (Nathan) die koopman was. Nathan trouwde met zijn volle nicht Sientje Lusse. Na hun scheiding hertrouwde Nathan met een niet-Joodse vrouw. Zij stierf drie jaar voor de oorlog. Nathan overleefde de bange jaren 40 door onder te duiken. Zijn ex-vrouw en hun kinderen hadden minder geluk.
Nathan en Sientje kregen acht kinderen van wie er één op jonge leeftijd, ruim voor de oorlog, overleed. Deze kinderen hadden tijdens de oorlog bijna allemaal zelf kinderen en vaak ook kleinkinderen. Graag vertel ik over hun lot en het noodlot waaraan zij niet konden ontkomen. Dit verhaal is het begin van meerdere verhalen die ik voor Loods24 schrijf. Omdat ik bang ben dat mijn artikel door de opeenstapeling van namen en jaartallen onoverzichtelijk wordt, heb ik een schema gemaakt (zie onder dit verhaal).
Sientje
Nathans ex-vrouw Sientje (1869) woonde sinds de zomer van 1940 in het Israëlitisch Oudeliedengesticht. Op 29 juli 1942 ontving hun dochter, de alleenstaande moeder Anna (1903), een oproep voor de Arbeidseinsatz. Ze moest zich de volgende dag melden bij Loods24. Haar zeven vaderloze kinderen, die tussen de 2 en 10 jaar oud waren, diende ze mee te nemen. Ook haar inwonende ex-stiefvader Mozes Alexander van der Staal (1876) werd opgeroepen om te gaan werken in het Oosten. Voor wat voor afschuwelijke keuze stonden Anna en Mozes? Moesten ze zich melden of onderduiken? Maar hoe kun je onderduiken met zoveel kleine kinderen?
Anna en Mozes besloten gehoor te geven aan de oproep. Oma Sientje, die niet was opgeroepen, ging met hen mee. Op 30 juli 1942 meldde het gezin zich bij de overvolle loods. Die nacht werden zij afgevoerd naar Westerbork. Sientje, Mozes, Anna en haar kinderen stierven op 15 oktober 1942 in de gaskamers van Auschwitz. Als Sientje niet vrijwillig mee was gegaan, dan was zij ruim een halfjaar later alsnog gedeporteerd. Op 26 februari 1943 werden de bewoners van het tehuis naar Westerbork gebracht en belandden zij in Sobibor.
In de rest van dit verhaal vertel ik vooral over de oudste dochter van Sientje en Nathan: Helena. In het bijzonder richt ik me op haar oudste dochter Naatje. Zij is nog maar dertig jaar, als een einde aan haar leven wordt gemaakt. Ze heeft dan zoveel ellende meegemaakt dat je je afvraagt ‘houdt het dan nooit op?’
Helena en Naatje
Helena (1891) trouwde in 1912 met de Joodse grossier Abraham Trijtel (1889). Het was een dubbelhuwelijk: Helena´s zusje Roosje verbond zich in de echt met Hartog, de broer van Abraham. In 1912 werd dochter Naatje geboren, drie jaar later kreeg zij een zusje, Sientje. Abraham en Helena woonden voor en tijdens de oorlog in de Atjehstraat 42c op Katendrecht. Dit was vooral tijdens de eerste oorlogsjaren een relatief veilig gebied voor Joden. Omdat de wijk bekend stond als hoerenbuurt mochten de Duitsers, uit angst voor geslachtsziektes, hier niet komen.
Helena Hertog
Abraham Trijtel
Naatje trouwde in 1930 met de Joodse grondwerker Joseph Israël. Zij kregen drie dochters: Esther (1931), Helena (1933) en Ali (1935). Vijf jaar na het huwelijk kwam het tot een scheiding. Een jaar na de scheiding werd een levenloze zoon geboren. Voordat de echtscheiding werd uitgesproken, werden de dochters bij Naatje weggehaald. Zij was zwakbegaafd en bleek niet goed in staat voor haar kinderen te zorgen.
Naatje Trijtel
Helena en haar zus Ali kwamen onder toezicht van het Leger des Heils en vonden onderdak bij een familie of instelling aan de Schiekade 73. Twee jaar later kwamen zij terecht bij de familie Nagel in Enschede. Uiteindelijk belandden ze in het internaat voor zwakbegaafde Joodse kinderen van de Rudelsheimstichting in Hilversum. Hun verblijf daar duurde niet lang. Op 7 april 1943 werden alle (ruim tachtig) kinderen en het personeel weggevoerd naar Westerbork. De groep verbleef in barak 66, de strafbarak van het kamp. Al snel werden zij op de trein naar vernietigingskamp Sobibor gezet. De meesten werden op 16 april 1943, direct na aankomst, vergast.
Zus Esther bleef na de uithuisplaatsing in Rotterdam. Nadat ze eerst bij haar overgrootmoeder Sientje woonde, trok ze later in bij haar grootouders Helena en Abraham op Katendrecht. Ook al was deze wijk verboden voor Duitsers, Joden werden er wel degelijk op straat opgepakt, of zij kregen de gevreesde klop op hun deur. Begin oktober 1942 belandden Esther en haar opa en oma in Westerbork. Op 30 oktober van dat jaar werden zij van daaruit gedeporteerd naar Auschwitz. Helena en Esther werden bij aankomst geselecteerd voor de gaskamers. Abraham werd geselecteerd om te werken. Dat was gezien zijn leeftijd, hij was 53, opmerkelijk. Abraham stierf op 31 maart 1944 ergens in Midden-Europa.
Terug naar Naatje. In 1938 hertrouwde zij met de niet-Joodse grondwerker Johannes van Kuijk. Met hem woonde ze vanaf eind 1940 bij haar ouders en dochter Esther. Het is niet duidelijk of Naatje en haar man hier nog woonden, toen haar ouders en dochter werden weggevoerd.
Johannes van Kuijk
Helaas duurde Naatjes hervonden geluk niet lang. Op 27 november 1942 deed zich een ernstige treinbotsing voor bij station Sliedrecht. Een sein was ten onrechte op veilig gezet. Hierdoor kwam een door een stoomlocomotief getrokken werktrein op het verkeerde spoor terecht. Deze boorde zich in volle vaart in een stilstaande passagierstrein. De houten wagons van deze trein werden verpulverd en een vuurzee volgde. Achttien mensen overleefden dit niet. Johannes, op weg naar huis, was één van hen.
Naatje Trijtel en Johannes van Kuijk
Nu was Naatje niet alleen haar ouders en kinderen kwijt, maar ook haar echtgenoot. Hoewel een huwelijk met een niet-Jood geen absolute veiligheid gaf, moet ze zich na de dood van haar man vogelvrij hebben gevoeld. Het laatst bekende adres van Naatje is de Atjehstraat 52b. Veel huizen in de Atjehstraat waren in die tijd onbewoonbaar verklaard. Deze woningen werden vaak gebruikt om in onder te duiken.
Op 15 februari 1943 werd Naatje gearresteerd door de Sicherheitspolizei en in het huis van bewaring gevangengezet. Bijna een maand later kwam zij aan in Westerbork. Daar verbleef ze in barak 66. Dit was, ironisch genoeg, dezelfde barak waar een paar weken later haar dochters Helena en Ali terechtkwamen. Op 23 maart 1943 werd Naatje op de trein naar Sobibor gezet waar ze op 26 maart, direct na aankomst, om het leven is gebracht.
Op 14 juni 1944 werd Joseph Israël, de ex-man van Naatje, gearresteerd wegens onderduiking. Na ruim twee weken gevangenschap werd hij naar Westerbork vervoerd. Op 3 september 1944 werd hij oostwaarts gedeporteerd. Op 15 maart 1945 is hij ergens in Midden-Europa, waarschijnlijk tijdens een dodenmars, overleden. Joseph werd 40 jaar.
Rest mij nog te vertellen over het lot van de zus van Naatje, Sientje. Zij trouwde in 1933 met de niet-Joodse chauffeur Barend Bots. Tijdens de oorlog hadden zij twee kinderen, Maria (1934) en Abraham (1938). Nathan, zijn kleindochter Sientje en haar kinderen zijn de enigen van deze tak van de familie die de oorlog hebben overleefd. Twee jaar na de oorlog kregen Barend en Sientje nog een kind, Johannes. Sientje is bijna 100 jaar geworden.
Sientje Trijtel en Barend Bots
Van Naatje staat alleen dochter Esther Israël op het kindermonument vermeld. Dit komt doordat haar zusjes niet via Loods24 zijn weggevoerd. Alle kinderen van Anna staan op het monument. Hun namen zijn Jeanette, Barend, Jacob, Anna, Henri, Sonja en Margaretha Hertog.
Jose Hertog, auteur
Graag bedank ik hierbij Ron Schuurmans. Hij heeft me bij het op papier zetten van dit verhaal op vele manieren geholpen.